Carnaval vieren in Oeteldonk als niet-Oeteldonker. Ik ga me eraan wagen. En om de kans te vergroten dat ik niet word buiten geflikkerd voordat ik ook maar één stap over de drempel gezet heb, doe ik even wat research. Zie het als snelle inburgeringscursus.
Want ook al kom ik niet van over de Maas, ben ik keurig ter wereld gekomen op Bossche (ziekenhuis)grond en woon ik al mijn hele leven amper 14 kilometer verderop, er zijn genoeg redenen voor Oeteldonk om mij als indringer direct weer op buslijn 156 terug naar Schijndel te zetten. Zo begrijp ik van mijn zoon dat ik ten eerste een rood-wit-gele sjaal moet hebben, wil ik een willekeurige kroeg binnenkomen. En van die bijpassende handschoentjes met halve vingers. Een betrokken collega checkt terloops of ik toch wel een paar kekke emblemen voor op mijn jasje heb. Het schijnt dat ik zónder niet serieus word genomen. Euhh.. ik heb geen blauw Oeteldonk jasje noch heb ik me in de emblemenwereld gestort. Ik blijk van verder te moeten komen dan ik dacht.
Naast kledingregels zijn er ook gedragsregels en verplichte basiskennis. Dankzij de reclameflater van deze week – het nieuws dat het totaal on-Oeteldonkse ‘Alaaf’ op weet ik hoeveel abri posters prijkt, attendeert me op het verboden woord – komt het met mijn taalgebruik wel goed. Maar wie Hendrien is? En dat de prins nooit uit Den Bosch mag komen? Da’s nieuw voor mij. Bij dit laatste feit kan ik trouwens een frons niet onderdrukken. De prins himself woont in Den Haag en wordt met open armen ontvangen, terwijl ik met mijn groen-gele Schorsbosseroutfit niet welkom zou zijn? Hmmm.
Misschien toch maar mijn paspoort meenemen om aan te tonen dat ik 41 jaar geleden als hun buurvrouw geboren ben. En effe snel zo’n sjaal scoren. Better safe than sorry, vinde nie?